Naar aanleiding van Allerzielen en Elf November wil ik in alle rust en stilte hulde brengen aan een oudgediende … de burcht(ruïne) van Kolmont. Het betreft een onvolprezen staaltje van vroegmiddeleeuwse krijgsbouwkunde, cultuurhistorisch één van de voornaamste van Haspengouw én zelfs heel Vlaanderen. Dat de site nu een dassenburcht is, mag geen excuus zijn om ze voor de rest te verwaarlozen!
Voor alle duidelijkheid:
Kolmont = Calmont, Kalmont, Calmunt, Chalmunt, Kaelmont, Coelmont, Kolemont, … En, ondergetekende heeft helemaal niets tegen ‘natuurontwikkeling’ waarvan zijn door velen miskende leuze van het eerste uur ‘zien, inzien, ontzien’ getuigt!
“ De burcht van Kolmont is een kroongetuige in de historiek van het land van Loon: ze werd gebouwd ten tijde van de vorming van het graafschap Loon en raakte na afloop van de Loonse successieoorlogen definitief in verval. De erfgoedwaarde met betrekking tot de romaanse krijgsbouwkunde is bijzonder hoog: het is het typevoorbeeld van een motteburcht! De burchtruïne is een geografisch, cultuurhistorisch, landschappelijk en esthetisch waardevol element in het met kastelenerfgoed begenadigd valleitje van de Fonteinbeek. Kolmont is zonder meer de best bewaarde burcht van de graven van Loon.” [Bron: Het Haspengouws kastelenlandschap, P. Diriken. Georeto 2014]
De oudst gekende vertegenwoordiger van het huis van Calmont, genoteerd in een document uit 1031, was een zekere Elbertus de Calvo Monte … alias Albert van de kale berg [Lat: calvus = kaal + mons, montis = heuvel, berg]. Dit geografisch verklarend toponiem laat vermoeden dat de Kalmontberg reeds in de eerste helft van de 11de eeuw ontbost was en er mogelijks een oudere pre-Loonse fortificatie heeft gestaan. Het huis van Calmont genoot een relatief autonoom statuut en behoorde alleszins tot ca. 1170 niet tot het graafschap Loon. Bij ontstentenis aan wettige erfopvolging –een vereiste voor continuïteit in het toenmalig leenroerig stelsel– verdween het huis van Calmont tussen 1155 en 1170 definitief van de kaart. De strategisch aantrekkelijke site leidde dan tot een twist met handgemeen tussen de graven van het nabije Loon en deze van het Luikse Moha (Maasvallei in de buurt van Hoei). Alhoewel Moha militair won, ging Calmont in 1170 toch naar Lodewijk I, graaf van Loon.
Lodewijk I bleef niet bij de pakken zitten en liet vrijwel onmiddellijk op oudere grondvesten (supra) van de strategische Calmontberg een robuuste motteburcht bouwen. Aan de lieden die aan de voet van de heuvel woonden, schonk de graaf in 1171 een vrijheidskeure, gebaseerd op het Luiks stadsrecht. Kolmont kreeg het eerste Loonse vrijheidscharter ooit! Concreet betekende dit dat de inwoners van Kolmont vrijgesteld waren van militaire dienst in het grafelijk leger en zich alleen moesten toeleggen op het bewaken en beschermen van hun burcht. Dit illustreert de toenmalige Loonse politiek, nl. het stichten (of versterken) van stedelijke kernen als logistieke, materiële en militaire ondersteuning van een nabijgelegen strategische burchtsite. De militaire dreiging vanuit Luik moet acuut geweest zijn want op diverse plaatsen aan de zuidrand van het toenmalig graafschap Loon liet de graaf toen militaire bolwerken bouwen: naast Calmont o.a. ook in Borgloon, Brustem, Montenaken, Vechmaal, Hoepertingen en wellicht nog op andere locaties zoals het inmiddels verdwenen Langendries (Ulbeek). Kolmont was voortaan een grafelijk Loons eigengoed verleend aan een kastelein of burggraaf, familieleden of getrouwen van de Loonse graaf. Te oordelen naar inscripties op grafstenen (foto) in de kerkhofkapel te Guigoven droegen de heren van Opleeuw en van Guigoven (beide kasteelsites liggen niet toevallig op een boogscheut van Kolmont) de eretitel burggraaf van Kolmont.
Bij hevige gevechten in 1178-80 tussen Luikse en Loonse milities –leenheer én prins-bisschop van Luik was de arrogantie van zijn leenman en graaf van Loon beu!– werden alle nagelnieuwe burchten van de zuidelijke Loonse fortificatielinie zwaar toegetakeld en militair uitgeschakeld. Deze raid, uitgevoerd onder het bewind van prins-bisschop Rudolf van Zähringen, betekende zowat het einde van de militaire Loonse expansiedrang op de thuisbasis. Nadien werden de verwoeste burchten hersteld en bewoond door getrouwen of naaste medewerkers van het grafelijk geslacht van Loon die de titel kastelein of burggraaf opgespeld kregen. In het land van Loon waren vijf erfelijke burggraven: Borgloon, Brustem, Montenaken, Duras en … Kolmont. Met het wegvallen van de militaire functie doofde het licht in de hoogteburcht Kolmont. De stedelijke nederzetting aan de voet van burchtheuvel ontvolkte compleet. Geprangd tussen de welvarende steden Tongeren (O) en Borgloon (W) was er voor Kolmont geen hinterland om zich als stads- en marktweefsel economisch te ontwikkelen. Na de Loonse successieoorlog (1336-66) –het graafschap Loon werd dan tot aan de Franse Revolutie (1794) een territoriaal onderdeel van het prinsbisdom Luik– verloor Kolmont ook formeel zijn stedelijk statuut. Kolmont was alleen nog een zwaar toegetakelde burchtsite.
In het kader van een interne machtsstrijd (1485-92) om de bisschopszetel tussen de zittende prins-bisschop Jan de Horne en de familie de la Marck maakte Robert de la Marck de burcht van Kolmont aan het eind van de 15de eeuw nog éénmaal strijdwaardig. In 1489 begon Jan de Horne een maandenlange belegering van het bolwerk en schakelde het na een bewogen strijd uit. Nadien liet hij als straf de site grotendeels ontmantelen. De Tongenaren die de milities van de de Horneclan daadwerkelijk gesteund hadden, kregen toelating om met bouwstenen van de Kolmontburcht hun middeleeuwse stadsomwalling te herstellen. De puinhoop die toen achtergelaten werd … ligt er nu nog steeds!
Het had nochtans beslist anders gekund. In de 16de en vooral 17de eeuw transformeerden tientallen strategische burchtsites van Loonse origine in residentiële kastelen (Heers, Veulen, Neerrepen, Hinnisdael, Opleeuw, Gorsleeuw, Gotem, Hoepertingen, Guigoven, Printhagen, e.a.) maar op de Kolmontheuvel veranderde er niets. En ook tijdens de tweede helft van de 19de eeuw, toen her en der op het Haspengouwse platteland door de ‘ nouveaux riches’ van de industriële omwenteling riante landhuizen met kasteelallures neergepoot werden (o.m. Hoogveld, de Klee, Hulsberg, …), bleef het roerloos stil op de Kolmontberg die nochtans de ‘m’as-tu-vu mentaliteit van die tijd had! Wel werd in 1840-50 aan de voet van burchtheuvel, op de grondvesten van een 18de-eeuwse kasteelhoeve (infra), het residentieel kasteel van Kolmont gebouwd. In de geest van deze blog is dit neobarokke stulpje echter van geen tel.
De kabinetskaart (1771-1777) van de Oostenrijkse Nederlanden toont de momentopname van het gehucht Borgcolmont omstreeks 1775. Het gehucht dat op de noordelijke helling van de Fonteinbeekvallei ligt, bestaat uit ca. 25 boerderijen van uiteenlopende vorm en grootte, wellicht allemaal opgetrokken in schilderachtig stijl- en regelwerk. Dé blikvanger van de kaartuitsnede ligt evenwel in het zuiden, nl. een gesloten, vierzijdige kasteelhoeve. Ten zuidoosten liggen een aantal kaarsrechte dreven, getrokken tussen graslanden en doorheen (park)bossen. Op de ovale burchtheuvel in het bos profileert zich de polygonale ruïne van de Loonse Kolmontburcht, vermeld als Château de Duc (?). Al bijna een kwart millennium geleden ontvouwden de restanten van deze Loonse burcht zich als een archeologisch folieke op een recenter kasteelgoed. [Ter informatie: in 1761 werd Kolmont een aparte Luikse heerlijkheid, door prins-bisschop Johan Theodoor van Beieren (1703-63) aan de familie de Bellefroid in erfbezit geschonken.]
Ondanks het feit dat Kolmont de eerste Loonse stad ooit was, bleef het bij de grootschalige administratieve herindeling onder het Frans bewind (1794-1815) een gehucht van Overrepen. Dit statuut werd vanaf 1830 gehandhaafd in het autonome België.
Op 1 januari 1971 genoot de benaming Kolmont een rehabilitatie. De fusie van de demografisch evenwaardige kernen Jesseren en Overrepen (+ Kolmont en Ridderherk) resulteerde toen in een nieuwe autonome gemeente, voortaan Kolmont geheten. De voetbalploeg van Jesseren werd herdoopt in Sparta Kolmont. Kolmont stond eindelijk terug op de kaart van autonome steden en gemeenten in Vlaanderen. Meer dan een stuiptrekking was het echter niet.
Op 1 januari 1977 werd de administratieve kaart van ons land door een ongeziene golf van fusies grondig hertekend. Het prille Kolmont ‘1971-1977’ werd niet alleen opgedoekt maar bovendien ook gesplitst. Jesseren werd een deelgemeente van Borgloon, Neerrepen (+ Kolmont) werd naar Tongeren overgeheveld. Als bij de volgende fusie (2025) Borgloon en Tongeren zullen samengaan –dit gevaar is overigens verre van denkbeelding– zal Kolmont hierin centraal gelegen zijn. Zou, gezien de bewogen geschiedenis van deze burchtsite, als welverdiende rehabilitatie Kolmont niet de geschikte naam zijn van deze epische stedenfusie? Sparta Kolmont -nog steeds een sportieve Tongerse enclave in Borgloon- trekt zich van al deze heisa niets aan en sjot rustig verder in Tweede Provinciale.
De resterende muren staan op een deels artificieel genivelleerd platform (+90 à +95 m), omrand door een aarden wal en (droge) grachten. Een volwaardige motteburcht –en Kolmont is hiervan op Vlaams niveau hét typevoorbeeld!– bestaat uit twee delen. Opperhof en neerhof zijn afzonderlijk ommuurd. Het opperhof [O] in het westen wordt volledig beheerst door een tienkantige donjon [D]. De zijden hebben een lengte van 4,7 m; de muurdikte bedraagt maximaal 3,25 m. Deze afmetingen waren geen energiebesparende maatregel maar een puur defensieve noodzaak tegen de mogelijke agressor. In de muren zijn trappen aangebracht. De donjon was toegankelijk via een poortdeurtje in de tweede bouwlaag. Het neerhof [N] in het oosten was geprivatiseerd door een muur [M]. In het behouden muurfragment aan de zuidkant bevindt zich een ingebouwde (uitkijk)toren [T]. Tussen het opperhof en het neerhof bevinden zich een vierkante woontoren (W) en, ten noorden hiervan, de fundamenten van verdwenen dienstgebouwen (F). Voor de bouw van de 12de -eeuwse, romaanse motteburcht werden vooral streekeigen silex en kalkzandsteen gebruikt. Een muurfragment in Tongriaan-ijzerzandsteen, uitgevoerd in visgraatmotief (opus spicata), wijst op een preromaanse techniek … mogelijks een reminiscentie van een zeldzaam pre-Loons gebouw uit de tiende eeuw of uit de Karolingische tijd. Voor de laat-15de-eeuwse herstellingen werd vooral bleke Maastrichtersteen gebruikt.
De burchtruïne van Kolmont etaleert ondanks alles een onvolprezen staaltje van middeleeuwse krijgsbouwkunde, historisch en architecturaal één van de belangrijkste van gans Haspengouw en ver daarbuiten. Helaas, deze site ligt op privaat terrein en kan en mag door de cultuurtoerist niet benaderd of bezocht worden. Zelfs van op afstand, langs de openbare weg -in casu de Burchtstraat-, valt geen enkel sensibiliserend infopaneel te bespeuren.
Waarom krijgt deze site niet de conservering en aandacht die ze op basis van de historische feiten verdient? Of wacht men geduldig op de totale destructie … om er dan –zoals de graaf van Loon eertijds– een elitair en luxueus appartementsblok te bouwen dat vervolgens in de markt gezet wordt met de leuze: “Kolmont N(ooit) V(ergeten) … een uniek zicht op Haspengouw in-staat-van-ontbinding”. Of wat dacht je van: 1° de verstikking van de traditionele landbouw door de stikstofsage, 2° de teloorgang van de appel- en perenteelt door de versmachtende energieprijzen en buitenlandse concurrentie, 3° de in ijltempo oprukkende verdozing en verstedelijking van Vochtig-Haspengouw, 4° de onophoudelijke aanslagen op het religieus en kerkelijk erfgoed, 5° de door geld verdovende fusiekoorts die de zo geprezen kleinschalige gezelligheid besmet, 6° de manifeste onbekwaamheid om het cultuurtoerisme duurzaam te ontwikkelen, 7° de onwil om bij de ontwikkeling van een duurzame toekomstvisie mensen met decennialange Haspengouw-ervaring daadwerkelijk te betrekken ...
Lapis, mors-abolescens.
3 november 2022